GGZ niet goed ingesteld op zwakbegaafden met psychiatrische stoonisen

Op dinsdag 1 maart aanstaande verdedigt Jannelien Wieland haar proefschrift Psychopathology in borderline intellectual functioning. Explorations in seconcary mental health care ter verkrijging van de graad van doctor in de wetenschap aan de Universiteit van Leiden. In haar proefschrift beschrijft Wieland een onderzoek naar psychiatrische stoornissen bij mensen met zwakbegaafdheid. Met zwakbegaafdheid bedoelen we een niveau van intellectueel functioneren dat lager is dan bij  ‘normale’ of gemiddelde intelligentie en hoger dan bij een verstandelijke beperking. De term zwakbegaafdheid  wordt  gebruikt wordt als mensen op een gestandaardiseerde  intelligentie test 1 tot 2 standaard deviaties onder het gemiddelde 100 scoren, dus een IQ tussen de 70 en de 85. Volgens de normaalverdeling valt 13,6% van de bevolking in deze categorie; ofwel meer dan 2 miljoen Nederlanders.

Er is weinig aandacht voor zwakbegaafdheid in de GGZ en er wordt nauwelijks onderzoek naar gedaan. Dat is vreemd. Zwakbegaafdheid komt namelijk veel voor. Het gaat om een grote minderheid, zowel in de maatschappij als in de GGZ.

Samengevoegd

Helaas wordt zwakbegaafdheid dan vaak niet expliciet benoemd maar worden de zwakbegaafde patiënten samengevoegd met patiënten met een lichte verstandelijke beperking tot één groep met de naam Licht Verstandelijk Gehandicapten (LVG), of -tegenwoordig- Lichte Verstandelijke Beperking (LVB). Hiermee wordt dus een grotere groep mensen bedoeld dan de mensen volgens de classificatie van de DSM een lichte verstandelijke beperking hebben.

In haar proefschrift beschrijft Jannelien Wieland een aantal onderzoeken naar psychiatrische stoornissen en de aard en ernst van psychische klachten bij zwakbegaafde poliklinische patiënten. Daarbij had zij de mogelijkheid om zwakbegaafde patiënten te vergelijken met zowel patiënten uit de ‘reguliere’ psychiatrie als patiënten met een lichte verstandelijke beperking.

Meer én minder

Eén van de belangrijke conclusies is dat sommige psychiatrische stoornissen vaker of juist minder vaak worden vastgesteld bij zwakbegaafde patiënten. Zo komen posttraumatische stressstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen veel voor bij zwakbegaafde patiënten. Dit is belangrijke informatie omdat het invloed heeft op de manier waarop je de geestelijke gezondheidszorg voor deze groep patiënten organiseert.

Een belangrijke uitkomst van dit proefschrift is de bruikbaarheid van de Brief Symptom Inventory (BSI), een veel gebruikte zelfrapportage vragenlijst bij patiënten met zwakbegaafdheid. Omdat de BSI zowel bij mensen met een hoger als met een lager IQ gebruikt kan  worden, kan er met behulp van deze vragenlijst gekeken worden naar overeenkomsten en verschillen tussen deze patiëntengroepen. Uit onderzoek met de BSI kwam onder andere dat zwakbegaafde depressieve patiënten minder depressieve klachten aangaven dan patiënten met een hoger of lager IQ. Uit een verkennende studie naar behandeluitkomsten kwam naar voren dat het er op lijkt dat vrouwen, jong volwassenen en patiënten met een comorbide cluster B persoonlijkheidsstoornis, minder goed reageren op behandeling.

Complexe interactie

Veel zwakbegaafde patiënten in de GGZ hebben een combinatie van vaak complexe  psychiatrische stoornissen, een verscheidenheid aan psychosociale problemen en passend bij hun zwakbegaafdheid, cognitieve beperkingen en beperkingen in het sociaal emotionele en adaptieve functioneren. Om deze complexe interactie tussen zwakbegaafdheid, psychiatrische stoornissen en psychosociale problemen adequaat aan te pakken is een actieve opsporing van zwakbegaafdheid in de GGZ essentieel. Behandelaren moeten worden getraind in het herkennen van zwakbegaafdheid èn in de extra praktische en communicatieve vaardigheden die nodig zijn voor adequate diagnostiek en behandeling van psychiatrische stoornissen bij zwakbegaafde patiënten.

Bron: Blik op hulp (http://blikophulp.nl/psychiatrische-stoornissen-zwakbegaafden-vaker-en-minder-vaak-vastgesteld/)