Over normaliteit en andere afwijkingen

+ + + + -

Johan Atsma recenseert het boek van Paul Verhaeghe

 

Als je niet normaal bent, dan heb je dus iets. We leven in het tijdperk van de ‘aandoening’ waarin normaliteit het ijkpunt is en wat daar van afwijkt een diagnose behoeft. Dat wat normaal is wordt bepaald door een dominant vertoog. Dat is “… een geheel van woorden en beelden dat samen een min of meer coherente mens- en maatschappijvisie oplevert die gebaseerd is op een sturende set van normen en waarden. Een normaal mens gedraagt zich zo en zo, een ideale mens ziet er zo en zo uit.”

Hatsiekedee, welkom in de wereld van de filosofie. De serie Nieuw licht van uitgeverij Prometheus is een filosofische pamfletreeks onder redactie van Coen Simon en Frank Meester waarin aan een vakgenoot wordt gevraagd middels een door hen geformuleerde vraag zijn of haar licht te laten schijnen over een kwestie van maatschappelijk belang. De gestelde vraag in het onderhavige geval is:

“Kunnen we ons nog normaal wanen zonder diagnose?”

In ‘Over normaliteit en andere afwijkingen’ neemt Paul Verhaeghe ons vervolgens mee in een boeiend essay aan de hand van het proefschrift ‘Geschiedenis van de waanzin in de zeventiende en achttiende eeuw’ uit 1961 waarmee de Franse filosoof Michel Foucault bekend werd. Coen Simon en Frank Meester beschrijven in hun inleiding op het essay van Verhaeghe hoe Foucault de opkomst van de psychiatrie in de 17e en 18 e eeuw beschrijft, eeuwen waarin het denken over waanzin een omslag maakt. Gekte en irrationaliteit worden in die periode uit de dagelijkse realiteit verbannen en (toen nog samen met criminelen, boeven en zedendelinquenten) achter de gesloten deuren van een inrichting gestopt.

“Dit is het begin van de systematische bestudering van de waanzin en, volgens Foucault, het fundament voor de maatschappelijke tegenstelling tussen het normale en het pathologische. Het denken over de mens wordt een denken in termen van aandoeningen”. Tot op de dag van vandaag: “de normale mens wordt steeds meer verder ontleed tot aan het huidige handboek voor psychiatrische aandoeningen, de DSM-5 waarin ook het nieuwe conduct disorder is opgenomen, een normoverschrijdende gedragsstoornis die zich kenmerkt door ‘gedrag dat de rechten van anderen schendt of belangrijke maatschappelijke normen overschrijdt’.”

In het pamflet van Verhaeghe laat hij zien dat de visie van Foucault uit 1961 inderdaad nog steeds opgeld doet. Denken in de psychiatrie wordt bepaald door morele opvattingen en vanuit die opvattingen is de behandelaar iemand die een moreel oordeel velt in de vorm van een diagnose. De behandeling is er vervolgens op gericht om de patiënt weer op het spoor te krijgen van wat we normaal vinden. Dat laatste, het zal geen verrassing zijn, is tijdsbepaald. Freud diagnosticeert in zijn tijd nog hysterische vrouwen. Nu diagnosticeren we andere problematiek: “Dat kind let niet op en zit nooit stil omdat het ADHD heeft, klinkt voluit als volgt: ‘Dat kind let niet op en zit nooit stil omdat het niet oplet (attention deficit, AD) en niet stilzit (hyperactivity, H).“ Zowel de psychiatrie als psychotherapie zijn nog steeds bezig de patiënt aan te passen aan de heersende sociale normen. Daarbij functioneren arts en therapeut als morele autoriteit.

Bij een afwijking van wat als normaal wordt beschouwd, zal het medisch model dat als ziekte benoemen en we zijn op zoek naar een definitief ontdekken van de oorzaak van die ziekte. Een afwijking van het functioneren van de hersenen die bijgesteld kan worden door middel van medicatie is momenteel de heilige graal die we zoeken en volgens velen zijn we er wat dat betreft bijna. Verhaeghe laat fijntjes zien dat Kraepelin, de vader van de psychiatrische diagnostiek, dat 100 jaar geleden ook al dacht vanuit zijn visie.

U begrijpt, aan de hand van de filosoof Foucault kraakt de hoogleraar psychodiagnostiek Verhaeghe wel enige harde kritische noten!

De redenatie verder volgend stelt Verhaeghe dat de psychiater/psychotherapeut, met het oog op bescherming en hulpverlening, beoordelend en disciplinerend bezig is. Verhaeghe stelt met nadruk: “Een ontkenning van deze morele positie reduceert de hulpverlener …”tot iemand die kritiekloos macht uitoefent, casu quo handlanger van een gevestigde orde, ook wanneer die orde ziekmakend en immoreel is. Een erkenning van deze positie maakt discussie mogelijk.”

En die discussie is noodzakelijk, aldus Verhaeghe, vooral met het oog op de ziekmakende omgeving. “Een maatschappij waar steeds meer mensen, kinderen en volwassenen uitvallen is een gestoorde maatschappij.” Het is aan de beurt van de psychiatrie om ook daar mee aan het werk te gaan!

Stevige uitspraken, stevige opvattingen, stevig onderbouwd in een klein, leesbaar en dapper boekje.

 

Paul Verhaeghe: Over normaliteit en andere afwijkingen.
Uitgeverij Prometheus; 110 pagina’s; € 14,99; ISBN 978 90 446 4322 0

4 - over normaliteit en andere afwijkingen 4 - over normaliteit en andere afwijkingen

Reacties
Reactie: (Bert Vendrik)
11-2-2020, 19:39
Het betoog van Verhaeghe komt overeen met dat van Trudy Dehue. Beiden vergeten dat het criterium van significant lijden en dysfunktioneren naast de ziektenorm een belangrijke rol speelt. De kritische zorgverlener zal zich altijd eerst richten op het lijden van de client en diens eigen doelen omtrent zijn functioneren.