'Hormonale verschillen beïnvloeden neurocognitief functioneren, maar hoe?''

Door: Leendert Douma

Mechanismen van performance monitoring breed belicht in promotieonderzoek

 

Als je aan het autorijden bent, let je ongemerkt op of je wel tussen de lijnen blijft en je stuurt bij als dat nodig is. Dat gebeurt ook in sociaal contact: als je aan het praten bent, let je continu op of je gesprekspartner je woorden wel goed opvat en je stuurt bij als dat nodig is. Dat fenomeen heet performance monitoring. Voor haar promotieonderzoek deed klinisch psychologe Myrthe Jansen een reeks gedragsexperimenten om te kijken wat van invloed is op prestatiemonitoring en hoe dat in zijn werk gaat. Is er verschil of je hiermee jezelf benadeelt of een ander? Waarom werkt het anders bij mensen met meer of minder dwangsymptomen? Wat is de rol van dopamine en oxytocine? Wat zijn de fluctuaties tijdens de menstruatiecyclus van vrouwen en is er verschil of ze de pil slikken of niet? Myrthe Jansen is op 16 november cum laude gepromoveerd aan de Universiteit Leiden op het proefschrift ‘My bad: Subclinical and neurochemical alterations of performance monitoring for self and others’. Dat betekent dat haar werk in de Top 5 van beste proefschriften eindigde.

Het is breed en fundamenteel onderzoek dat ze deed en voordat iets ervan zijn weg vindt naar de klinische praktijk zal er nog heel wat vervolgonderzoek moeten worden gedaan, zo begint de klinisch psychologe. In haar proefschrift – waarvoor ze zelf de omslag heeft ontworpen en geïllustreerd – geeft ze een aantal handvaten daarvoor op verschillende gebieden. Dat maakt haar promotieonderzoek niet minder interessant. Waar het in de kern om gaat? Myrthe Jansen: “Performance monitoring is een overkoepelende term voor het cognitieve proces waarmee wij in staat zijn om fouten in onze omgeving te detecteren en ons gedrag daarop aan te passen. In ons lab bestudeerden we dat door te kijken naar de neurale reacties op fouten. Dat deden we door deelnemers simpele reactietaken te laten uitvoeren op een scherm. Tijdens die taken lokten we fouten uit. Met een elektro-encefalogram (EEG) keken we wat er dan in de hersenen gebeurt.”

Error-related negativity

Jansen en haar medeonderzoekers zagen op de EEG’s dat fout-gerelateerde negativiteit – de zogenaamde ERN (error-related negativity), eigenlijk een soort cognitieve voorspellingsfouten– een piekje in activiteit laat zien in sommige hersengedeeltes. Het zijn dezelfde plekken waar mensen met angststoornissen of een obsessieve-compulsieve stoornis (OCD) ook verhoogde hersenactiviteit laten zien (en mensen met gedragsproblemen of borderline persoonlijkheidsstoornissen juist verlaagde activiteit). Myrthe Jansen: “Zo’n piekje is eigenlijk een soort alarmsignaal in de hersenen: ‘hé, het moet anders’. Iedereen laat die zien, maar als je patiënten met dwangstoornis vergelijkt met gezonde controles, dan zie je dat de piek bij patiënten met dwangstoornis een stuk hoger is.” Het onderzoek van Myrthe Jansen werpt de vraag op of je zo’n ERN kan beschouwen als biomarker voor dwangstoornissen als OCD. “Daarvoor zijn nog teveel factoren onbekend”, antwoordt ze. “Zo’n marker moet context-onafhankelijk zijn, dus specifiek voor een bepaalde stoornis én stabiel in de tijd. Dat vraagt nog veel extra onderzoek.”

Hormonen

“Om te weten of dit een goede biomarker kan zijn, wil je bijvoorbeeld onderzoeken of hormoonschommelingen bij vrouwen de verwerking van fouten in de hersenen beïnvloeden”, vervolgt Jansen. “Daarom hebben we een studie gedaan naar hormonale fluctuaties in de menstruatiecyclus. We hebben naar de ERN gekeken tijdens periodes met hoge en lage spiegels van oestrogeen en progesteron. En we keken of er verschillen waren tussen vrouwen die de pil gebruikten en vrouwen die dat niet deden.” Jansen en haar medeonderzoekers vonden geen effecten op de ERN. De onderzoeksgroep was niet zo groot (84 vrouwen, 42 met pil en 42 zonder), dus de promovenda waakt ervoor om daar conclusies aan te verbinden. Laat staan stellige uitspraken. Dat vraag om een vervolgonderzoek. Jansens promotor Ellen de Bruijn, hoogleraar neurocognitieve klinische psychologie pakt die handschoen op. Zij heeft subsidie gekregen voor onderzoek naar hormonen, onder andere tijdens de puberteit en menopauze. Dat is belangrijk, vindt Jansen. “Hormonale verschillen hebben invloed op neurocognitief functioneren, maar we weten niet precies hoe. In hersenonderzoek en farmacologisch onderzoek wordt alleen naar mannen gekeken, maar bij vrouwen werkt het allemaal heel anders. Het is gek dat daar nog zo weinig over bekend is.”

Dwangstoornissymptomen

Jansen en haar medeonderzoekers keken ook naar de sociale context van prestatiemonitoring en de emotionele component daarbij. “We vroegen ons af wat er gebeurt als een fout gevolgen heeft voor iemand anders”, zo legt Myrthe Jansen uit. “Dus lieten we mensen in tweeën taakjes doen. We vertelden deelnemers dat als ze een fout maakten de ander dan een hard aversief geluid te horen krijgt. In een volgende conditie kreeg de ander een zacht niet-aversief geluid te horen. De deelnemers zelf ervaarden geen negatieve consequenties van hun fouten. We ontdekten dat ze vooral een verhoogde ERN lieten zien als hun fout negatieve gevolgen had voor de ander. Het bewustzijn dat ze iemand konden schaden speelt dan een grote rol.” De onderzoekers hebben de studie herhaald in een groep mensen met dwangstoornissymptomen. Myrthe Jansen: “Die laten over het algemeen een verhoogde fout-gerelateerde negativiteit zien, maar de sociale context was nooit eerder meegenomen in performance monitoring onderzoek. Terwijl we weten dat patiënten met dwangstoornissen veel sociale symptomen hebben. Veel dwanghandelingen zijn er op gericht om angst te neutraliseren dat er iets met anderen gebeurt.” In deze taak werd gewerkt met een geldbonus. Als iemand een fout maakte, had dat óf negatieve gevolgen voor de bonus van de ander óf van die van henzelf óf helemaal geen gevolgen. “We vonden dat mensen met hogere dwangstoornissymptomen veel meer fout-gerelateerde activiteit in de hersenen lieten zien als ze verantwoordelijk waren voor de bonus van de ander dan wanneer ze voor zichzelf speelden. Dat zag je niet terug in de groep met lagere dwangstoornissymptomen.” Weer was de onderzoeksgroep niet zo groot en vanwege omstandigheden (corona) was het niet mogelijk om een patiëntengroep met OCD te bestuderen. Dus ook hier is vervolgonderzoek nodig, zo betoogt de klinisch psychologe.

L-Dopa en oxytocine

De bestudeerde groepen waren ook niet zo groot, omdat onderzoek met EEG best prijzig is, legt Myrthe Jansen uit. Met de nog veel duurdere functionele MRI (fMRI)-techniek keken de onderzoekers vervolgens naar de neurochemische mechanismen die ten grondslag liggen aan prestatiemonitoring. “Dopamine speelt een belangrijke rol in de fout-gerelateerde activiteit. Het verwerken van voorspellingsfouten lijkt aan dopamine gerelateerd. Maar we wisten niet wat de sociale context doet. Dus in deze farmacologische studies hebben we ook gekeken naar situaties waarin deelnemers verantwoordelijk waren voor de uitkomsten (geldbonus of geldstraf) van een andere deelnemer versus hun eigen uitkomsten. Daarnaast hebben we gekeken naar de rol van het hormoon oxytocine. Dat is een neurotransmitter die belangrijk is voor sociaal functioneren. We zagen dat beide middelen effect hadden op de hersenactiviteit tijdens het maken van fouten én van voorspellingsfouten”, legt Myrthe Jansen uit. “We gaven dopamine in de vorm van L-Dopa – een middel dat ook bij Parkinson wordt gebruikt. Het effect dat we zagen was eigenlijk tegenovergesteld dan we hadden verwacht: geen toename maar een afname van (voorspellings)fout-gerelateerde hersenactiviteit. Misschien was er sprake van een overdosiseffect. We gaven L-Dopa aan gezonde jongemannen die wellicht eigenlijk geen behoefte hebben aan meer dopamine.” De onderzoekers zagen overigens wel effecten van L-DOPA op hersenactiviteit, maar niet op gedrag. Na toediening van oxytocine vonden we effecten op hersenactiviteit in de ene studie en gedrag (verbeterde taakprestaties) in de andere studie ongeacht of deelnemers nou ‘voor zichzelf’ speelden of voor de ander. “Dat is frappant, omdat van oxytocine wordt verondersteld dat het specifiek een rol speelt in sociale processen”, concludeert Jansen. “Dat we hier een algemeen effect zagen op taakprestaties sluit misschien aan bij meer recente theorieën over oxytocine, namelijk dat het een rol speelt bij allostase. Dat is het proces dat ervoor zorgt dat het brein stabiel blijft door het helpen detecteren en anticiperen van-, leren over- en reageren op veranderende omstandigheden.”

Interactie

Sociale interactie was ook het onderwerp van de aanvullende literatuurstudie die Myrthe Jansen voor haar promotie deed. “Die behandelde sociale cognitie bij patiënten met een dwangstoornis. Daar is nog niet zoveel over bekend. Een van de aanbevelingen die ik doe is om in studies naar OCD ook naar sociale interactie te kijken. Meestal wordt slechts gebruik gemaakt van een passief waarnemersperspectief, waarbij deelnemers anderen observeren om hun mentale toestand af te leiden zonder enige vorm van interactie aan te gaan. Maar we weten dat bij patiënten met dwangstoornissen heel veel sociale symptomen spelen, zoals verstoorde emotieregulatie, verhoogde verantwoordelijkheidsgevoelens of angst om fouten te maken. Dus is het belangrijk om mee te nemen hoe mensen zich gedragen op het moment van interactie.”

Explorerend onderzoek

“Het waren allemaal heel diverse onderzoeken, met deze variëteit aan perspectieven was het wel een uitdaging om alles bij elkaar te krijgen”, besluit Myrthe Jansen. Dat is gelukt. Het begrip van performance monitoring en de onderliggende mechanismen is een stuk groter. Jansens ‘explorerend’ onderzoek nodigt uit tot vervolgonderzoek op verschillende terreinen. Zelf zal ze die voorlopig niet uitvoeren. Myrthe Jansen heeft de academische wereld verruild voor het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daar maakt ze nu statistieken over hele andere perspectieven, zoals bijvoorbeeld zorgkosten per persoon.

-----------------------------------------------------------------------------------------

Vind je dit interessant? Misschien is een abonnement op de gratis nieuwsbrief dan iets voor jou! GGZ Totaal verschijnt tweemaal per maand en behandelt onderwerpen over alles wat met de ggz te maken heeft, onafhankelijk en niet vooringenomen.

Abonneren kan direct via het inschrijfformulier (http://www.ggztotaal.nl/pg-29166-7-89775/pagina/abonneren.html), opgeven van je mailadres is voldoende. Of kijk eerst naar de artikelen in de vorige magazines (http://www.ggztotaal.nl/pg-29166-7-89779/pagina/e-magazine.html).

2 - Myrthe Jansen promotieonderzoek performance monitoring 2 - Myrthe Jansen promotieonderzoek performance monitoring