De laatste decennia is er een toenemende zorg dat veel televisiekijken of gamen ADHD kan veroorzaken. ADHD komt in Westerse landen bij ongeveer vijf tot zeven procent van de kinderen voor en is daarmee een van de meest voorkomende gedragsproblemen. Met de genoemde zorgen over het verband tussen mediagebruik en ADHD, is ook het wetenschappelijk onderzoek hiernaar toegenomen. Tot op heden heeft dit echter niet geleid tot een duidelijk beeld van de samenhang tussen de twee. In haar onderzoek waarop zij gisteren promoveerder wil Sanne Nikkelen een gedetailleerd inzicht geven in de rol van mediagebruik in ADHD.
Meer gewelddadige en angstwekkende media
Het proefschrift van Nikkelen levert drie belangrijke inzichten op. Ten eerste laat het zien dat kinderen en jongeren die veel ADHD-gerelateerd gedrag vertonen verschillen van hun leeftijdsgenoten in zowel hun mediagebruik als hun reacties op media-inhoud. Kinderen en jongeren met meer ADHD-gerelateerd gedrag besteden meer tijd aan audiovisuele media en gebruiken meer gewelddadige en angstwekkende media.
Daarnaast suggereert het onderzoek dat kinderen met veel ADHD-gerelateerd gedrag
verschillen in hun aandachts- en hun arousal-niveau tijdens het televisiekijken.
Hoewel educatieve media specifiek ontworpen zijn om de aandacht van kinderen
te pakken en vast te houden, lijken zulke media minder goed te werken voor
kinderen die ADHD-gerelateerd gedrag vertonen. Deze kinderen hadden immers
minder aandacht voor educatieve televisieprogramma’s dan kinderen met
weinig ADHD-gerelateerd gedrag. Er was echter geen verschil in aandacht tussen
kinderen wanneer ze naar gewelddadige of beangstigende programma’s keken.
Dit suggereert dat kinderen met veel ADHD-gerelateerd gedrag zich goed kunnen
focussen als de inhoud prikkelend is. Voor makers van educatieve media is het
daarom van belang na te denken over manieren om de concentratie van kinderen
met veel ADHD-gerelateerd gedrag vast te houden.
Mediatiestrategieën van ouders
Ten tweede laat dit proefschrift zien dat individuele factoren een belangrijke rol
spelen in de relatie tussen mediagebruik en ADHD-gerelateerd gedrag. Hoofdstuk
3 suggereert dat kinderen zich niet in dezelfde mate aangetrokken voelen tot
gewelddadige media, maar dat deze voorkeur deels genetisch is bepaald. In
Hoofdstuk 4 lag de focus op mediatiestrategieën van ouders. De resultaten uit
dit hoofdstuk laten zien dat ouders, door de manier waarop ze regels stellen
over het mediagebruik van hun tiener, een belangrijke rol kunnen spelen in de
hoeveelheid gewelddadige media die hun tieners consumeren. Daarmee kunnen
ze mogelijk ook de mate van ADHD-gerelateerd gedrag van hun tiener beïnvloeden.
Een andere individuele factor die onderzocht is in verschillende hoofdstukken
is de sekse van het kind. De resultaten van zowel Hoofdstuk 1 als Hoofdstuk 2
suggereren dat het verband tussen mediagebruik en ADHD-gerelateerd gedrag
sterker is voor jongens dan voor meisjes. Zulke sekseverschillen werden echter niet
gevonden in Hoofdstuk 5. De rol van sekse dient daarom nog nader onderzocht te
worden. Tezamen onderschrijven de resultaten van dit proefschrift het belang om
individuele verschillen in het verband tussen mediagebruik en ADHD-gerelateerd
gedrag te onderzoeken.
Oorzaak en gevolg
Ten derde impliceren de resultaten van Hoofdstuk 5 dat gebruik van gewelddadige media zowel een oorzaak als een gevolg van ADHD-gerelateerd gedrag kan zijn. Dit suggereert dat er een negatieve spiraal bestaat tussen de twee factoren. Wat betreft de totale tijd besteed aan media werd gevonden dat dit alleen een gevolg, en geen oorzaak, van ADHD-gerelateerd gedrag was. Dit geeft aan dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen verschillende typen media-inhoud. Daarnaast liet dit hoofdstuk zien dat er rekening gehouden moet worden met verschillende vormen van mediagebruik. Voornamelijk gamen lijkt een aantrekkelijke activiteit voor kinderen met veel ADHD-gerelateerd gedrag, en televisiekijken in mindere mate. Bovenstaande bevindingen benadrukken niet alleen het belang om het dynamische proces tussen mediagebruik en
ADHD-gerelateerd te onderzoeken, maar ook om aandacht te besteden aan de verschillende typen media en media-inhoud die onderzocht worden.
Meerderheid van kinderen lijkt weinig gewelddadige media te gebruiken
De studies in dit proefschrift onderbouwen slechts gedeeltelijk de zorgen
omtrent de invloed van mediagebruik op ADHD-gerelateerd gedrag. Met name
omdat alleen gewelddadig mediagebruik ADHD-gerelateerd gedrag lijkt te
verhogen, en niet mediagebruik als geheel. Hierbij is het belangrijk te vermelden
dat het gebruik van gewelddadige media in geen van de studies zorgwekkend hoog
was. Hoewel de meerderheid van de kinderen dus weinig gewelddadige media lijkt
te gebruiken, moeten we vooral bezorgd zijn over de kleine groep kinderen die
wel met veel gewelddadige media in aanraking komen. Daarnaast suggereren de
relatief kleine effectgroottes in alle studies dat het effect van gewelddadig media
op ADHD-gerelateerd gedrag vooral bestaat voor een groep kwetsbare kinderen
(Valkenburg & Peter, 2013b). Zo zouden bijvoorbeeld kinderen die al een risico
lopen op het ontwikkelen van ADHD-gerelateerd gedrag (bijvoorbeeld door hun
genetische aanleg) extra vatbaar kunnen zijn voor de invloed van gewelddadige
media inhoud.
Bron: UVA