De totale kosten van de toepassing van dwangopneming en ambulante drang onder het regime van de Wet Bopz waren naar schatting 346 miljoen euro in 2014. Dit blijkt uit een kostenevaluatie die het Trimbos-instituut heeft uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De evaluatie is uitgevoerd om in de nabije toekomst, na de invoering van de WVGGz, een financieel vergelijk te kunnen maken tussen de Bopz en de WVGGz.
Uitgegaan werd van twee kostenpijlers. Ten eerste is gekeken naar de tijd die betrokken actoren, waaronder de geneesheer-directeur, de zorgverantwoordelijke, de rechter en de officier van justitie, besteedden aan procedurele werkzaamheden in het kader van de Wet Bopz.
De tweede kostenpijler betrof het zorggebruik van personen die te maken kregen met een inbewaringstelling of een rechterlijke machtiging. De kosten van dwangopneming (schatting: 183 miljoen euro) bleken de grootste kostenpost te vormen (53 procent van de totale kostenschatting), gevolgd door de kosten van zorggebruik gedurende ambulante drang (schatting: 89 miljoen euro; 26 procent) en de kosten van de tijdsbesteding van betrokkenen aan Bopz-procedures (schatting: 73 miljoen euro; 21 procent).
De kosten van tijdsbesteding werden voor een groot deel (66 procent) bepaald door de tijdsinvestering van GGZ-actoren, in het bijzonder professionals (psychiaters, arts-assistenten en verpleegkundigen), geneesheer-directeuren (inclusief waarnemers) en Bopz-secretariaten.
In de komende jaren zal de Wet Bopz worden vervangen door de Wet verplichte GGZ (Wvggz). Een toekomstige kostenevaluatie, na de inwerkingtreding van de Wvggz, kan dan worden afgezet tegen de kostenevaluatie van de Wet Bopz om na te gaan in hoeverre de wetswijziging gepaard gaat met een verandering in kosten.
Bron: Trimbos