Nieuwe vergoedingenstelsel geeft minder administratie, is transparanter en moet beter differentiëren.
Alles wijst er op dat de Diagnose-Behandel-Combinatie (DBC) per 1 januari 2022 verleden tijd is voor de ggz en de forensische zorg. De vergoedingssystematiek, die twaalf jaar geleden werd ingevoerd, is al langere tijd onderhevig aan kritiek: de DBC heeft te weinig aansluiting bij de daadwerkelijk zorg, vraagt te veel administratie, wordt achteraf uitbetaald (soms pas na een jaar) met alle gevolgen van dien, kent de nodige perverse prikkels en is voor de gemiddelde patiënt niet te volgen. Tijd voor iets anders, maar wat?
Al sinds 2015 werken de Nederlandse Zorgautoriteit en de betrokken brancheverenigingen aan een alternatief. In eerste instantie kwam wat het ‘Engelse model’ is gaan heten in beeld. Na de aanpassing voor Nederland werd dat het Zorgclustermodel, dat in 2020 ingevoerd moest gaan worden. Blijkbaar was de materie weerbarstig, want ook het Zorgclustermodel haalde het niet. Uiteindelijk zal vanaf 1 januari 2022 een nieuw model voor bekostiging van de ggz ingevoerd gaan worden, onder de titel: het ‘Zorgprestatiemodel’.
“De kans dat het nog een keer uitgesteld wordt, is ontzettend klein. In de Rijksbegroting voor 2021 is er al rekening mee gehouden”, zegt Jaap van der Rijst, beleidscoördinator ggz bij Zorgverzekeraars Nederland en in die functie namens de zorgverzekeraars nauw betrokken bij het Zorgprestatiemodel. “Tenzij onverwacht de Tweede Kamer tegen stemt, of we te maken krijgen met onvoorziene gebeurtenissen waardoor we niet op tijd klaar zijn. Het is voor zorgaanbieders echt wel tijd om zich in de materie te gaan verdiepen, want over vijftien maanden moet iedereen er klaar voor zijn.”
Voorwaarden voor een nieuw systeem
De kritiek op de DBC vertaalt zich in de eisen die Staatssecretaris Blokhuis stelde aan een nieuw bekostigingsstelsel. De Staatssecretaris wilde dan ook pas zijn groene licht geven aan het nieuwe stelsel als aan die eisen voldaan werd. Dat was een behoorlijke lijst. Onder andere moesten de administratieve lasten beduidend minder worden; de declaraties moesten inzichtelijk zijn voor de patiënt (daarmee moet ook fraude moeilijker worden gemaakt); de verschillende sectoren binnen de ggz moesten in één stelsel te ‘vangen’ zijn; de prijzen moesten aansluiten bij de geleverde zorg; er moest ruimte blijven voor innovatie; er moest (veel) eerder uitbetaald gaan worden en niet pas na afsluiting van de behandeling.
De NZa, de brancheverenigingen van de aanbieders in de ggz, patiëntenvereniging MIND, de Dienst Justitiële Inrichting en Zorgverzekeraars Nederland zijn er nu van overtuigd dat aan die eisen is voldaan en Staatssecretaris Blokhuis heeft dan ook toestemming gegeven om het nieuwe stelsel zijn definitieve vorm te geven en het over ruim een jaar in te gaan voeren.
Het Zorgprestatiemodel in vogelvlucht
In zijn simpelste vorm worden er in het Zorgprestatiemodel alleen nog consulten, verblijf en enkele ‘overige prestaties’ gedeclareerd (onder die laatste categorie vallen bijzondere inspanningen als extra kosten voor TBS, ECT-behandeling en ambulante methadonverstrekking). Wat mensen die al langer meelopen zullen herkennen uit de tijd van vóór de DBC, is dat indirecte tijd al verrekend is in de consultprijs en dus niet meer apart gedeclareerd hoeft te worden. De NZa hoopt daarmee de administratie te verminderen en het directe patiëntcontact te stimuleren.
Maar zo simpel blijft het uiteraard niet. Ter wille van een passend tarief moeten de verrichtingen meer gespecificeerd worden. Zo speelt de duur van het consult een belangrijke rol, grotendeels in ‘vanaf’ tijdseenheden van een kwartier. Ook het beroep van de hulpverlener is van belang. Op dit moment zijn er zeven beroepsgroepen (zie onderaan) die gedeclareerd kunnen worden, plus een categorie ‘overige’. Die laatste categorie wordt nog uitgewerkt, er staan twintig beroepen op de nominatie. Van der Rijst: “Het aantal declarabele beroepscategorieën wordt uitgebreid, we hopen dat het stelsel daarmee transparanter wordt. Sommige beroepen, zoals de ervaringsdeskundige, worden nu verdisconteerd in de overhead. In het nieuwe stelsel kunnen die uren gewoon worden gedeclareerd.”
Verblijf in de instelling werkt in de huidige praktijk al goed en past ook in de structuur van het Zorgprestatiemodel, volgens de NZa. Aan de registratie van verblijfsdagen zal dan ook niet veel veranderen. Ze blijven onderverdeeld naar verzorgingsgraad, in de categorieën A tot en met H. Daarnaast wordt nog steeds rekening gehouden met het beveiligingsniveau. Dat kan variëren van geen beveiliging tot beveiligingsniveau 4.
In de nieuwe bekostiging wordt de zorg in de ggz en forensische zorg van een tarief voorzien dat past bij de manier waarop de zorg wordt geleverd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar ‘setting’: in grote lijnen de plaats waar de zorg geleverd wordt en waar een bepaalde combinatie van infrastructuur, disciplines en/of methodieken voorhanden is. Settings zijn bijvoorbeeld outreachend, hoog-specialistisch en ‘gewoon’ ambulant. Ook deze differentiatie moet er aan bijdragen dat iedere zorgaanbieder een reëel tarief kan declareren voor de zorg.
Organisatie van de ggz verandert in principe niet
Het grote voordeel van het zorgprestatiemodel moet het verminderen van de administratie worden. Van der Rijst somt op: “We hebben nu een systeem voor de basis-ggz, voor de specialistische ggz, voor de langdurige ggz vóór de Wlz start én voor de Forensische zorg. Dat gaat allemaal onder één declaratiesysteem vallen. En misschien óók nog ggz-behandeling tijdens de Wlz. Tel daarbij op dat de registratie zelf ook eenvoudiger wordt. Dat moet ontzettend veel tijd schelen.”
Reorganisatie van de ggz en bezuinigingen zijn nadrukkelijk niet het doel van de operatie. “Het onderscheid tussen de basis-ggz en de specialistische ggz blijft gewoon bestaan voor lichte en zware problematiek, ze kennen straks alleen hetzelfde registratiesysteem. De DSM-diagnose blijft ook op de nota staan”, zegt Van der Rijst.
De nieuwe bekostiging moest van de Staatssecretaris budgetneutraal zijn ten opzichte van de DBC. Er wordt dus niet bezuinigd. Wel zal er meer gedifferentieerd worden in de vergoeding van de zorgvraag: ingewikkelde en langdurige behandelingen krijgen hogere NZa-tarieven en eenvoudige kortdurende behandelingen lagere. Er vindt dus een verschuiving plaats van gelden.”
Weerstand en kritiek
De ggz-sector wil nog wel eens op de barricade staan als er veranderingen zijn. Innovaties in de regelgeving en organisatie worden doorgaans niet enthousiast ontvangen. Zijn er al reacties uit het veld?
Van der Rijst: “We hebben hier vijf jaar aan gewerkt. Dat heeft onder andere zo lang geduurd vanwege alle verschillende deelbelangen die spelen in de ggz. Uiteindelijk heeft de NZa positief geadviseerd en heeft Staatsecretaris Blokhuis dat advies overgenomen. Alle brancheverenigingen staan met hun logo op de voorkant van het advies, ze hebben er allemaal mee ingestemd. Volgens mij hebben we daarmee het grootst mogelijke draagvlak voor het nieuwe systeem gecreëerd.”
Op de vraag naar de verdeling van de invloed van de diverse brancheverenigingen moet Van der Rijst het antwoord schuldig blijven. Zo lijkt bij een oppervlakkige blik op de leden van de werkgroepen de NVvP veel méér vertegenwoordigd te zijn dan, bijvoorbeeld, de V&VN. Van der Rijst: “Er was een onafhankelijke programmaleider, die namens alle partijen handelde. Wellicht is er achter de schermen veel overlegd. In principe stond de deur even ver open voor alle belanghebbende belangenverenigingen. Of dat proces naar ieders tevredenheid verlopen is, is een vraag aan de brancheverenigingen van de aanbieders.”
Voorbereiden
Van der Rijst wijst nog op de urgentie die langzamerhand begint te ontstaan voor alle aanbieders van ggz-zorg om zich in de materie te gaan verdiepen. “Vijftien maanden zijn zó om. Op 31 december 2021 sluiten we alle DBC’s af en 1 januari starten we met het Zorgprestatiemodel. Het is belangrijk dat iedereen er klaar voor is. Voor patiënten verandert er overigens niets, zorgaanbieders moeten beginnen met zich voor te bereiden.”
Voor meer informatie: kijk op www.zorgprestatiemodel.nl
*) De zeven beroepscategorieën die nu declarabel zijn: arts -specialist (Wet Big artikel 14); klinisch (neuro)psycholoog (Wet Big artikel 14); verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg (Wet Big artikel 14); arts (Wet Big artikel 3); gezondheidszorgpsycholoog (Wet Big artikel 3); psychotherapeut (Wet Big artikel 3); verpleegkundige (Wet Big artikel 3).
Nog twintig beroepen staan op de nominatie om declarabel te worden, daarover wordt binnenkort besloten.