Resourcegroepen: betrek leefomgeving van cliënt bij herstel en ondersteuning
Uit recent onderzoek blijkt dat de resourcegroepenmethode leidt tot significante verbeteringen van zorg voor mensen met ernstige psychische aandoeningen. Wat betekent dit voor cliënten, hun naasten en hun hulpverleners? En welke rol speelt de methode in de continuïteit van zorg? GGZ Totaal vroeg het onderzoekster Cathelijn Tjaden.
Verplaats zorg en ondersteuning via zogenoemde ‘resourcegroepen’ structureel naar de leefwereld van mensen met ernstige psychische aandoeningen (EPA). De resourcegroepenmethode maakt belangrijke mensen uit de sociale omgeving – partner, familie en vrienden – onderdeel van de behandeling. Dat leidt tot het gevoel van meer grip op het leven, of empowerment, bij cliënten, maar ook tot een verbeterde kwaliteit van leven, minder beperkingen in het dagelijks functioneren en meer persoonlijk herstel. Het leidt daarnaast tot hulpverleners die meer persoonlijk betrokken zijn en het biedt een oplossing voor de versnippering in de zorg, omdat een stabiele groep mensen onder regie van de cliënt meer garanties biedt voor continuïteit in de zorg.
Dat zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek ‘Better together: On meaning, effectiveness and costs of resource groups for people with severe mental illness’ waarmee Cathelijn Tjaden, onderzoekster en GGZ-psycholoog in opleiding, onlangs promoveerde aan de Universiteit van Tilburg..
Continuïteit
In Nederland lijden meer dan 280 duizend mensen aan een EPA. Zij ervaren vaak langdurige beperkingen op meerdere gebieden. “Daaraan inherent is dat mensen ook een zorgbehoefte hebben in verschillende levensdomeinen. Daardoor zijn er vaak meerdere hulpverleners betrokken”, zegt Tjaden. “Een resourcegroep bestaat uit een groep mensen die een cliënt zelf uitkiest. Dat zijn zowel mensen uit zijn of haar eigen leefomgeving als mensen uit formele setting, zoals de verschillende hulpverleners die betrokken zijn. Die groep komt eens in de twee, drie maanden bij elkaar. Onderwerp van gesprek, of de leidraad, zijn de hersteldoelen van de cliënt. Eigenlijk wordt in de groep besproken: hoe kan iedereen die hier nu zit bijdragen aan het behalen van die doelen.”
Aan de methode liggen drie principes ten grondslag, zo legt de onderzoekster uit. “Het eerste is eigen regie. De cliënt initieert en stuurt de eigen groep. Dat vraagt een uitgebreide voorbereiding in samenwerking met de regie-ondersteuner, een betrokken hulpverlener. Het tweede is een structurele samenwerking met het eigen netwerk. In de voorbereidingen komen de ervaringen en de ‘pijn’ van de naasten zorgvuldig aan bod, want dat kan ook de rol in de zorg of in de groep bepalen. Het derde basisprincipe is: integrale zorg of continuïteit van zorg. Je krijgt als hulpverlener een beter beeld als je alle partijen met eigen perceptie en insteek bij elkaar ziet, in plaats van het kleine stukje dat iedereen afzonderlijk heeft.” Die principes zijn niet nieuw en sluiten aan bij herstelgericht werken, wat bijvoorbeeld een FACT-team ook doet. In de praktijk vormen de resourcegroepen een kapstok om hier beter vorm aan te geven, vindt Tjaden. “Bovendien beogen de resourcegroepen betere samenwerking tussen verschillende zorgdomeinen te bewerkstellingen, bijvoorbeeld met het sociale domein of kortdurende zorg in de kliniek. De resourcegroep zorgt dan voor een warme overdracht.”
Hoe dat werkt? Mensen van een crisisteam, een wijkteam, huisarts of POH-GGZ nemen plaats in de resourcegroep en bijvoorbeeld FACT-medewerkers doen een stapje terug. Dat kan omdat de cliënt in de regie is en altijd aanwezig bij de afspraken. Het komt trouwens ook wel voor dat een resourcegroep nog doorgaat terwijl er geen professionals meer inzitten.” De onderzoekster zag in de leefomgeving van cliënten grote bereidheid om mee te doen in de groepen. Als er sprake was van terughoudendheid, lag die vooral bij de cliënt. Die heeft soms het gevoel dat hij of zij hun omgeving al zoveel heeft belast, maar de naasten willen juist graag meewerken aan een betere levenskwaliteit.
Rol professionals
De resourcegroepen aanpak vraagt een hele andere rol van professionals, laat Tjaden zien. FACT-medewerkers werden daarvoor speciaal getraind. Wat in die training aan bod komt? Op je handen zitten met tape voor je mond… “De zorg is van oudsher heel erg gericht op alles regelen. In resourcegroepen moeten professionals juist het tegenovergestelde doen”, zo legt ze uit. “Je belangrijkste taak is om het probleemoplossend vermogen van de omgeving te faciliteren, zonder dat je daar als hulpverlener zelf van alles in aandraagt. Doordat jij als hulpverlener wat naar achteren leunt, ontstaat er ruimte voor cliënten om meer zelf na te gaan denken over wat ze zelf kunnen, waar ze iemand anders voor nodig hebben en hoe ze dat kunnen regelen. In die groepen ontstaat het gesprek daarover.” Cathelijn Tjaden benadrukt daarbij dat de methode niet is bedoeld om goedkope (mantel)zorg te organiseren. Hoewel de methode wat kostenbesparend blijkt te zijn, gaat het erom om een duurzame basis te organiseren zodat hulpverleners een bescheidener rol kunnen aannemen. De resourcegroepen methode moet dan ook niet worden gezien als een speciale interventie, zegt Tjaden, het biedt eerder een andere basishouding voor hulpverleners. En een hele andere manier om een cliënt te leren kennen. “Je wordt veel meer deel van zijn of haar leefomgeving. Je ziet de muzieksmaak, de interacties, je hoort de taal en de grapjes. Dat levert een breder beeld op en dus een beter idee voor gezamenlijke doelen en aanpak. Ik zie dat hulpverleners dat erg waarderen.”
Onderzoek
Cathelijn Tjaden: “De resourcegroepenmethode komt oorspronkelijk uit Zweden, waar het een doorontwikkeling of aanvulling was van ACT. In Nederland was er een vergelijkbare ontwikkeling maar dan richting FACT: Flexible Assertive Community Treatment. In 2017 zijn we gestart met de implementatie van de resourcegroepenmethode in Nederland. Toen is ook mijn onderzoek gestart. Het doel was om uitkomsten van de RG-methode in een randomized clinical trial te vergelijken met gebruikelijke FACT voor mensen met EPA; én hoe het is voor betrokkenen (naasten en hulpverleners) om deel te nemen aan zo’n resourcegroep. We hebben daarvoor samengewerkt met twintig teams uit negen ggz-instellingen uit heel Nederland. We hebben 158 cliënten elk zo’n anderhalf jaar gevolgd en meerdere interviews en vragenlijsten afgenomen.”
Uit het onderzoek blijkt dat mensen die een resourcegroep hebben significant beter scoren op wat Tjaden stelde als de belangrijkste uitkomstmaat: empowerment, het gevoel om meer grip te hebben op het leven. “Er zijn een aantal zaken die dat verklaren. Ten eerste zijn mensen actiever, omdat ze zich eigenaar voelen van hun herstelproces. Dan komen er dingen in beweging. Ten tweede krijg je als cliënt het gevoel dat je het niet meer alleen hoeft te doen. Dat geeft vertrouwen en zo ontstaat een vliegwieleffect. Daarnaast ontstaat er openheid in het systeem door de gesprekken die mensen samen voeren – ook over ‘moeilijke’ onderwerpen. Zo komt er wat lucht in en is er ruimte om ook weer naar leuke dingen te kijken. Het gaat minder over de ‘ziekte’, maar meer over het gezonde deel”, legt de onderzoekster uit. Cathelijn Tjaden: “Als secundaire uitkomstmaten zagen we dat de kwaliteit van leven meer verbeterde, en het persoonlijk herstel: mensen functioneren beter op bepaalde levensgebieden, ze beoordelen de kwaliteit van sociaal contact beter.”
Andere groepen
De methodiek is bedacht en onderzocht voor mensen met EPA die behandeld worden in een ambulante setting, maar daar hoeft het volgens Cathelijn Tjaden niet bij te blijven. “Dit zou absoluut ook in een klinische setting kunnen werken. Daar zijn ook al ervaringen mee. GGz Breburg is dit aan het implementeren en onderzoeken.” De resourcegroepen biedt ook goede mogelijkheden voor mensen met andere aandoeningen die langere tijd spelen en van invloed zijn op de meerdere gebieden, legt Tjaden uit. “Ik weet niet of het een geschikt middel is voor mensen met een enkelvoudige depressie of eenvoudige PTSS-klachten. In de verslavingszorg wordt er nu wel mee gewerkt en er lopen pilots met daklozen. Er wordt nu ook een onderzoek opgestart naar de werking van de resourcegroepenmethode bij veteranen met resterende PTSS-klachten.”
Zelf heeft de GZ-psycholoog in opleiding ook nog wel plannen voor vervolgonderzoek, vertelt ze. “Ik vraag me af: wat is nou de optimale frequentie van een resourcegroep bijeenkomst? Hoe voelen mensen zich tussen de gesprekken in? Ik denk dat we met scores via apps het verloop gedurende de dag of de week veel beter kunnen volgen en daarmee meer zicht kunnen krijgen op de werkende mechanismes van de methodiek.”